En ik zocht omgang met arme, eenvoudige, onontwikkelde gelovige mensen. Het geloof van deze mensen uit het volk was eveneens christelijk, net als het geloof van de pseudo-gelovigen uit onze eigen kringen. Bij de christelijke waarheden was eveneens zeer veel bijgeloof gemengd, maar met dit verschil dat de gelovigen uit onze kringen dit bijgeloof absoluut niet nodig hadden, dat het niet verbonden was met hun leven maar slechts diende als een soort epicuristisch vermaak. Het bijgeloof van de gelovigen uit het gewone volk daarentegen is dermate verbonden met hun leven dat men zich hun leven niet zonder dit bijgeloof kan voorstellen – het is een noodzakelijke voorwaarde voor dit leven.
Het leven van de gelovigen van onze kringen stond in voortdurende tegenspraak met hun geloof, het leven van de gelovige arbeiders echter was één grote bevestiging van de zin van het leven, een zin die door kennis van het geloof was gegeven. Ik begon het leven en de geloofsbelijdenis van deze mensen nader te bestuderen, en hoe meer ik ervan zag, des te sterker ik ervan overtuigd raakte dat zij het ware geloof hadden, dat hun geloof voor hen onmisbaar was en dat dit geloof hun de zin van het leven en de mogelijkheid om te leven verschafte.
In tegenstelling tot wat ik had gezien in onze kringen, waar het mogelijk is zonder geloof te leven en waar hoogstens één op de duizend toegeeft gelovig te zijn, is er in hun milieu hoogstens één óngelovige op de duizenden. – In tegenstelling tot wat ik in onze kringen zag, waar het leven is gevuld met ledigheid, vermaak en ontevredenheid over het bestaan, zag ik dat het leven van deze mensen was gevuld met zwaar werk, en dat zij toch minder ontevreden waren met het bestaan dan de rijken.
In tegenstelling tot de mensen uit onze kringen die ontevreden waren met hun leven en zich verzetten tegen het lot vanwege ontberingen en lijden, accepteerden deze mensen ziekten en verdriet zonder enige verbazing of tegenstand, maar in de rustige en vaste overtuiging dat alles zo moet zijn en niet anders kan, dat alles goed is. – In tegenstelling tot ons, die minder van de zin van het leven begrijpen naarmate we intelligenter zijn en die boze opzet zien in ons lijden en sterven, aanvaarden deze mensen het leven, lijden en sterven met grote rust en meestal met grote blijdschap.
Lev Tolstoj, Mijn biecht, hoofdstuk 10 (1881)