Op het gevaar af dat het de lezer gaat vervelen, begin ik weer over Ivan de kat. Er zijn dingen die Ivan en ik met elkaar delen. Veel van onze biologische kenmerken zijn hetzelfde. Volgens de Dalai Lama zoeken we ook allebei naar vrede, comfort en veiligheid. Samen hebben we onze gewoontes en patronen ontwikkeld, en er is zeker sprake van communicatie. Duidelijke verschillen zijn er ook: Ivan is atletisch en heeft een jachtinstinct; ik kan genieten van muziek, ben (meestal) voor rede vatbaar, en kan me zorgen maken.
Dit laatste kan ik doordat mensen in staat zijn om te vragen: “Wat als?”. Ons bewustzijn is wat ons volgens de meeste theorieën zo’n speciale soort maakt. Het heeft ons een besef gegeven van onze sterfelijkheid. En verbeeldingskracht is een sterk wapen omdat je in je hoofd meerdere scenario’s kunt testen op bruikbaarheid. Het leidt tot cultuur, zoals gebruik van symbolen en taal.
Hoe is dat allemaal zo gekomen? Paleontologen en genetici spitten in het verleden, op zoek naar fossielen en DNA. Het fossielenbestand van mensachtigen is nog steeds klein. Er is geen simpele stamboom vast te stellen, en bij elk stuk bot dat wordt gevonden barst een discussie los over de plaats in de evolutie-struik. Vaak wordt het ook gebombardeerd tot nieuwe soort. De oudst bekende voorouder van de mens is nu een fossiel uit Tsjaad van 7 miljoen jaar oud.
Charles Foster (in dit boek) brengt het ontstaan van de moreel bewuste mens in verband met de zondeval. Hij denkt dat dit verhaal niet gaat over het ontstaan van de erfzonde, een concept dat niet voorkomt in de Bijbel en bij Augustinus vandaan komt. Foster ziet in het ‘eten van de boom van kennis’ de overgang van een menssoort zonder symbolen (hij noemt Neanderthalers) naar de moderne mens. Volgens hem kan het verhaal zelfs een historische gebeurtenis zijn geweest. Het effect was in ieder geval dat de mens een volwassen bewustzijn kreeg en zelf verantwoordelijk werd voor zijn daden, in tegenstelling tot de dieren.
Deze kijk op menselijke evolutie vind ik een beetje wankel. De kans is groot dat Neanderthalers hun doden begroeven en sieraden droegen; uitingen van begrip voor symbolen. De grenzen tussen mensapen, uitgestorven mensachtigen en mensen zijn soms erg vaag, getuige het laatste boek van Frans de Waal. Is het voor de theologie nodig om een scherpe scheiding te hebben tussen moreel neutrale en moreel verantwoordelijke wezens?
Zelf kan ik wel leven met het idee dat mijn familie niet beperkt is tot Homo sapiens. Dat neemt niet weg dat de mens met zijn grote brein een ongekende invloed heeft op de planeet en overal waar hij komt een cultureel stempel zet op zijn omgeving. Dit geeft verantwoordelijkheid om te zorgen voor het land en het water en alle levende wezens; inclusief onze medemensen. Wat we daarvoor nodig hebben is liefde, iets dat buiten het terrein van de wetenschap valt. De oorsprong van onzelfzuchtige liefde hoeven we niet te zoeken in oude aardlagen of ons eigen DNA.
Interessant & Mooi verwoord die laatste alinea!!
Mooi stukje!